Grens België-Nederland
Op weg naar knooppunt 90 fietst u langs de Poeldijkstraat. Bovenstaande foto geeft een beeld van nu, onderstaande foto dateert uit Wereldoorlog I. Toen liep hier de elektrische draadversperring tussen België en Nederland. Meer informatie over de dodendraad vindt u verder in deze brochure.
De huidige Belgisch-Nederlandse grens werd in de 19de eeuw vastgelegd. In 1839 werd in London het scheidingstraktaat tussen de koninkrijken van Nederland en België getekend. Vier jaar later bepaalde men op de conventie van Maastricht hoe de grens precies moest gaan lopen. Men besloot toen ook om 388 gietijzeren (en 356 hardstenen) grenspalen te plaatsen. De nummering van de locaties ging van 1 (drielandenpunt Vaals) tot 369 (Noordzee) en langs de grensmaas werden dubbele palen geplaatst met hetzelfde nummer. De gietijzeren grensmarkeringen rusten op een achthoekig fundament en zijn versierd met de wapens van beide koninkrijken en het jaartal 1843. In 1849 verscheen in het staatsblad een reglement voor het onderhoud van de grenspalen. Dit reglement bepaalt dat de gemeentebesturen hun rijksgrensvak in de lente van elk jaar moeten inspecteren en daarvan een proces-verbaal opmaken.
Belgische vluchtellingen naar Sas Van Gent
Vanaf augustus 1914 kwam een grote stroom Belgische vluchtelingen over de grens bij Sas van Gent. In totaal werd Nederland door één miljoen vluchtenden overrompeld. Half oktober waren er in Sas van Gent 2 500 vluchtelingen, die de Duitse bezetter beschouwde als deserteurs, spionnen en smokkelaars. Toen de situatie in België genormaliseerd was, keerden velen terug. In 1916 werd de grens gesloten door de onder stroom staande draad, oftewel de dodendraad. Het werd steeds moeilijker om de grens over te komen. Er lagen een aantal grote fosfaat- en glasfabrieken aan de grens en het grootste deel van de werklieden was afkomstig uit Zelzate en Assenede. Tot 1916 mochten deze arbeiders de grens passeren met een speciale pas, maar na enige tijd moesten de arbeiders kiezen: zich in Nederland vestigen of in België blijven. Een aantal koos ervoor om zich in Nederland te settelen en ze namen hun gezinnen mee. Zo ontstond er in Sas van Gent een kolonie van een duizendtal Belgen. De directeur van de glasfabriek (zie foto), de heer Jacobs, liet op de fabrieksterreinen grote barakken bouwen, waar de werknemers een gratis onderkomen vonden. Er werd ook een Belgische school opgericht en om tegemoet te komen aan de katholieke geloofsovertuiging van de Belgen werd in de machinekamer van de glasfabriek een kapel ingericht, voorzien van beelden en een biechtstoel. Een priester verzorgde er wekelijks twee diensten. In 1917 werd hier zelfs de Plechtige Communie gevierd. De afkondiging van de wapenstilstand in 1918 betekende ook het einde van de Belgische kolonie in Sas van Gent.
Bolwerk Generaliteit en Smokkelen in de grensstreek
Op deze plek vinden we Bolwerk Generaliteit, oorspronkelijk een militaire verdedigingsplaats waaronder vele tunnels lopen. Deze werden vooral gebruikt om munitie op te slaan en aan te voeren. Het bastion werd opgetrokken in 1572, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, na een aanval van de Watergeuzen. In 1583 veroverden de katholieke Spanjaarden Sas Van Gent, verstevigden de vestiging en breidden ze uit. In 1644 slaagde Frederik Hendrik Van Oranje erin de Spanjaarden te verdrijven en in de jaren die volgden, werd de vestiging uitgebreid met 6 andere bolwerken van het leger van Oranje. Bolwerk Generaliteit is het enige van de zeven dat vandaag nog is overgebleven. In 1790 werd het bolwerk nogmaals gemoderniseerd door de Fransen, maar in 1816 verloor het uiteindelijk zijn militaire functie. Vandaag de dag is het Bolwerk bij de Sassenaars gekend als ‘de Molenberg’, door de stenen molen die er sinds 1828 pronkt. In Sas Van Gent waren vroeger wel meerdere molens op de bolwerken, maar dit exemplaar hield het langst stand. De beschadigingen aan de molen dateren uit de Tweede Wereldoorlog en werden nooit hersteld.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Sas Van Gent een van de weinige toegangswegen naar Nederland. Doorgang werd wel enkel verleend aan diegenen ‘welke met peerd en kar eetwaren gaan halen’. Dit bevel hield smokkelaars echter niet tegen. In Sas bakten de bakkers Evarist Blancke en Alfons Willems brood met Amerikaanse bloem voor de Zelzaatse bevolking en de 600 Duitse soldaten die er bivakeerden. Met een door de Duitsers afgeleverd pasje mochten deze bakkers met paard en broodkar over de grens, door de prikkeldraad- en elektrische versperring. Over bakker Evarist Blancke is gekend dat hij van zijn bevoorrechte positie profiteerde om veel Vlaamse brieven over te smokkelen, waardoor deze via Nederland achter de IJzer terechtkwamen. Sinds 1915 sprak men in het hele Meetjesland overigens van ‘hollandsch brood’ dat werd gemaakt in Sas Van Gent.
Dagelijks Leven in Sas Van Gent
Dankzij Marinus Stouthamer (1879-1943) uit Sas van Gent kunnen we ons een beeld vormen van het dagelijks leven tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij maakte regelmatig aantekeningen, vooral over de voedselsituatie. Ook al was Nederland officieel niet betrokken bij de Eerste Wereldoorlog, toch stegen de prijzen voor levensmiddelen sterk. Sommige artikelen waren nog nauwelijks verkrijgbaar (bijvoorbeeld groene zeep). Vanaf 1917 begon de Nederlandse regering met voedselrantsoenering. Iedere burger kon enkel voedingswaren kopen via bonboekjes en –kaarten die men op het gemeentehuis moest afhalen. Vooral brood, melk, aardappelen, peulvruchten, rijst, suiker, koffie, thee, boter, margarine en vet waren enkel nog verkrijgbaar op de bon. Stouthamer vermeldde het volgende in februari 1917: “Wij zijn met man, vrouw en drie kinderen, dus dat is met vijf personen. Voor ieder persoon krijgt men een kwart, geldig voor een week, of 28 ons brood. (…) Wij krijgen 20 kaarten.” Het rantsoen werd nog aangevuld met bruine bonen en erwten. De kwaliteit van het brood was ronduit slecht omdat in het meel aardappelmeel, gruis en zemelen waren gemengd. Het vulde, maar leverde niet genoeg voedingswaarde. Ook kleding, schoeisel en leer werden gerantsoeneerd. Alles wat men in het dagelijks leven nodig had, verdubbelde in prijs in vergelijking met vóór 1914. “Bijv. Een compleet herenkostuum kostte nu 50 à 60 gulden, voorheen 20 à 25 gulden.” De brandstof was vooral steenkool. Stouthamer beschrijft het als volgt: “Brandstof is ook zeer schaars. Iedereen heeft tekort aan kolen en cokes. Daar zijn huishoudens die met 40 kg kolen een heele week moeten toekomen in deze felle kou. Men hoort dan ook al van doodvriezen van arme of oude menschen. Veel menschen gaan vroeg naar bed omdat men geen kolen of te weinig eten heeft. Het is een ellendigen toestand.” Als alternatief stookten mensen met hout of derrie (= een brandstof bestaande uit houtvezels van vergane bomen en bladeren, een soort turf). In april 1918 werd de voedselsituatie nijpend. Er was geen vlees meer verkrijgbaar, alle prijzen stegen pijlsnel, het broodrantsoen werd teruggebracht tot 200 gram per persoon per dag. Gelukkig kweekte de echtgenote van Marinus Stouthamer bruine bonen in de eigen tuin en voegde ze deze regelmatig toe bij de bereiding van gerechten. Ze werden zelfs in de koffiemolen gemalen tot bonenmeel. Als men het meel zeefde, kon men er een smakelijke pannenkoek van bakken of zoetemelkse pap van koken. Pas in mei 1919 kwam er een eind aan de distributie en de rantsoenering van levensmiddelen en brandstoffen.