Brughuizen en brug van Zelzate
De brughuizen werden gebouwd in 1910 door aannemer Victor Gouwy en waren vroeger de woning van twee families brugwachters. Tot halverwege de jaren zestig lag hier de brug die een verbinding vormde tussen de linker- en rechterkanaaloever. De eerste elektrisch aangedreven klapbrug kwam er in 1911.
Op 12 oktober 1914 zagen twee werknemers van de fabriek Sopar hoe de Belgische genietroepen de kabel onbruikbaar maakten die de elektrische stroom voor de brug aanvoerde. Het verkeer over het kanaal bleef gedurende de hele oorlog enkel mogelijk via vlotten of via een met de hand bediende brug.
De brughuizen hoorden oorspronkelijk bij de brug die over het tweede kanaaltracé liep. Een tijdlang waren het museum van de Tweede Gidsen en van Mietje Stroel erin ondergebracht. Na een grondige opknapbeurt doet het nu dienst als gebouw voor gemeentelijke diensten en ook de burgemeester van Zelzate zetelt er.
Elektriciteit in Zelzate
Elektriciteit was tijdens Wereldoorlog I zo goed als onbekend. Slechts enkele bedrijven beschikten over eigen generatoren om stroom op te wekken. Een paar zeldzame steden en/of dorpen waren op een distributienet aangesloten. In de meeste Belgische dorpen zou elektriciteit ten vroegste tijdens de twintiger jaren beschikbaar zijn.
Zelzate werd onmiddellijk aangesproken om aan te sluiten op het nieuwe energienetwerk. De Zelzatenaren uitten hun ongenoegen toen bleek dat het nog een jaar zou duren vooraleer de centrale van Langerbrugge in staat zou zijn om de stroombedeling te verzekeren. Daarvoor had Zelzate al kennis gemaakt met de nieuwe energie. In 1905 gaf de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen de toestemming om een locomobiel te vestigen in Zelzate. Die moest een dynamo aandrijven en zou zo de suikerfabriek van Frantz Wittouck voorzien van drijfkracht en licht.
Aangezien de elektriciteit in 1913 niet direct kon worden voorzien, werd besloten op een perceel in de Groenstraat (onderstation) een gebouwtje op te richten, met daarin een stoomlocomobiel en dynamo. Die stond in voor de stroomlevering. Op het kanaal ter hoogte van ’t Scheepken dreef ook een kleine elektrische centrale. Deze draaide op kolen en voorzag de grensafsluiting van elektriciteit.
In mei 1915 vroegen de Duitsers aan directeur Herry van de centrale van Langerbrugge om elektriciteit te leveren voor de prikkeldraadversperring die ze aan de Belgisch-Nederlandse grens hadden geplaatst. Omdat hij dit beschouwde als een misdaad tegen het vaderland weigerde de directeur in te gaan op de vraag van de bezetter. De voorzitter van de Raad van Bestuur, de heer Maurice Lippens, volgde deze beslissing. De Duitsers besloten dan om zelf de versperring op het Langerbrugse net aan te sluiten. Herry liet hierop de voedingskabel naar Zelzate afsluiten. De Zelzatenaren en enkele andere grensgemeenten werden op de hoogte gebracht van dit gebeuren en maakten geen bezwaar.
Het gevolg was dat nieuwe onderhandelingen door de bezettende overheid op touw werden gezet. Aan de CEF (Centrales Electriques des Flandres) werd gevraagd om, op drie door de Duitsers aan te duiden plaatsen, gebouwtjes op te trekken waarin men locomobielen zou plaatsen die stroom opwekken. Deze zouden ze gebruiken om de schrikdraad onder spanning te zetten. Herry weigerde nogmaals. De Duitsers stelden dezelfde vraag aan de suikerfabriek, maar deze weigerde ook. Tenslotte besloot de bezetter om zelf voor elektriciteit te zorgen, met behulp van een benzinemotor, om zo de Belgisch-Nederlandse grens onder stroom te zetten.