Dodendraad
De dodendraad was een elektrische versperring aan de grens tussen België en Nederland tijdens Wereldoorlog I. Deze liep van het Zwin in Knokke tot de voorsteden van Aken en stond op Belgisch grondgebied, maar volgde niet heel nauwkeurig de grens. In april en mei 1915 startte men met de werkzaamheden. De versperring werd niet van west naar oost of omgekeerd opgebouwd. Men begon op diverse plaatsen met de bouw van losse stroken.
De elektrische afspanning kwam er omdat Duitse soldaten er niet in slaagden om de kilometerslange rijksgrens hermetisch af te sluiten. Veel mensen konden daardoor de grens oversteken: vrijwilligers voor het Belgische
leger, spionnen, bezorgers van clandestiene post,
verzetslui, smokkelaars en vluchtelingen. Nederland was als neutraal land verplicht om zijn grenzen te sluiten en te bewaken. De Duitse dodendraad heeft dit werk
vereenvoudigd.
Nadat het traject was vastgelegd, werden palen in de grond geheid. Het ging veelal om dennenhouten palen, met daarop porseleinen isolatoren om de stroomdraden aan te bevestigen. Meestal telde de versperring vijf of zes draden, op een dertigtal centimeter van elkaar gespannen en bevestigd aan de Belgische kant van elke paal. Hoog daarboven waren nog twee draden aangebracht voor de stroomvoorziening: de Speiseleitung.
Evenwijdig aan beide zijden van deze versperring, op ongeveer anderhalve tot drie meter afstand, stond een ietwat lagere en stroomvrije prikkeldraad. Deze moest mensen en dieren beschermen voor de elektrische stoten.
De dodendraad volgde de grens, behalve in Sint-Elooipolder en in Overslag-dorp. De Sint-Elooipolder stond onder controle van de Duitsers, maar de draad stond op Overslagdijk bovenop de dijk!
De dodendraad verdeelde Overslag-dorp in twee stukken. De Schoolstraat en een deel van de “Overslagdorp-straat” werden afgesneden van de rest van Wachtebeke. Op de Belgisch-Nederlandse grens plaatste Nederland een ‘kippendraad’ van 2 meter hoog. Duitse en Nederlandse soldaten bewaakten deze grensdraad. De bewoners zaten opgesloten tussen de draden, maar de kinderen mochten les volgen op de Nederlandse Overslag en de volwassenen mochten 3 x per dag één uur naar Nederland om eten.
Alle verkeer naar Nederland werd verboden of kon enkel passeren onder strenge Duitse controle. Bezoek aan familieleden of vrienden “aan de overkant” hing af van de willekeur van de plaatscommandant. Hij verleende een schriftelijke - en overigens te betalen - toestemming om het land te verlaten gedurende enkele uren of soms voor twee dagen. Wanneer de Belgen de goedkeuring kregen, moesten ze via een door de plaatscommandant aangeduide poort het land verlaten en langs dezelfde poort terugkomen.
Legaal de dodendraad passeren
In de dodendraad waren poorten aangebracht: Zivildurchläße bestemd voor de doortocht van burgers en Militärdurchläße voor militairen. Over de hele grens moeten er zowat vijfenzeventig poorten zijn geweest: vijftig alleen voor militairen, negen alleen voor burgers en zestien met een dubbele functie. De poorten waren in de eerste plaats noodzakelijk om toegang te krijgen tot het “niemandsland” tussen de dodendraad en de rijksgrens. Daarnaast konden burgers (mits een Passierschein van de plaatscommandant) naar Nederland reizen, al was de kans niet groot.
Illegaal de dodendraad passeren
Grensbewoners verzonnen allerlei technieken om alsnog voorbij de dodendraad te geraken. In ruil voor wat geld werden de Duitse grenswachters omgekocht en op afgesproken ogenblikken werd de spanning op de draden gedurende een kwartiertje afgezet. Velen zijn op die wijze aan de overkant geraakt, maar velen werden ook verraden door de grenswachter waarmee was afgesproken. Daarnaast kon men proberen de versperring te ontwijken door bijvoorbeeld door een duiker, riool, afvoerbuis of kanaaltje onder de versperring te kruipen. Vaak maakte men ook gebruik van stokken die aan de bovenzijde een geïsoleerd U-profiel hadden. Soms werd een ton, waarvan onder- en bovenkant waren weggeslagen, onder de onderste of tussen de onderste en de tweede draad geschoven, zodat men er vrij veilig kon doorkruipen. De handigste variant hierop was het gebruik van een houten fietsvelg die tussen de onderste en de tweede draad werd opgespannen. Men gebruikte ook wollen dekens, maar interessanter was nog het gebruik van rubber. Grensgidsen die vluchtelingen of spionnen door de versperring hielpen, beschikten over rubberen handschoenen en laarzen en soms zelfs over rubberen pakken.
Tot slot was er het “passeursraam”, een houten plooibaar raam met geïsoleerde boven- en onderkant. Dat werd tussen de draden gespannen, waarna de “passeur” naar de andere kant kon kruipen.
Einde dodendraad
De dodendraad werd na de Wapenstilstand (11 november) door de Belgische overheid als oorlogsbuit beschouwd, maar bleek op veel plaatsen al verdwenen. Het materiaal werd door landbouwers hergebruikt om hun weilanden te omheinen.
Slachtoffers dodendraad
“Kijk daar ligt hij. Blauwe vlammetjes spelen van het lichaam op, het is een fantastisch gezicht. Licht eens bij. Hij is blijkbaar tusschen den eersten en tweeden draad doorgekropen. De rechterzijde van het lichaam ligt dan ook reeds over den draad in onze richting, het linkerbeen hangt over den eerste draad. Hij ligt met het hoofd voorover, den rechterarm en hand op den grond, terwijl de linkerhand krampachtig den draad omvat. Dood. Juist waar het hoofd en de rechterhand den grond raken spelen de blauwe vlammetjes. … Nu zijn de vlammetjes niet meer te zien. Zeker de stroom uitgeschakeld. … Daar komt wat aan. Het zijn de Duitschers die speciaal met den electrischen draad belast zijn. De voorman heeft een haak met geïsoleerd handvat bij zich. … Bij het zwakke schijnsel van hun en onze lantaarn trekt de Duitscher met zijn haak de doode omver en van de draad af. We zien, dat het lijk stijf is, zoo stijf als een plank. De man ligt nu op den rug. We kunnen zijn gezicht zien, hij is niet jong meer, 45 tot 50 jaar, een grijzen knevel, een norsch uiterlijk. Een gat is in zijn voorhoofd gebrand, de neus is gedeeltelijk verbrand en de rechterhand eveneens. Het zijn de plekken, waar het lichaam den grond raakte.”
Sommigen slaagden er wel in de draad succesvol te passeren. De vlucht van een circa 17-jarig meisje uit Wachtebeke mag niet onvermeld blijven. Vooraleer het haar lukte zich nabij Westdorpe onderdoor de elektrische draad te graven, had zij zich gedurende een vijftal weken in een bos schuilgehouden, levend van bieten en rapen waarnaar ze ‘s nachts op zoek ging. Tijdens haar vlucht hadden Duitse grenswachten nog op haar geschoten zonder haar evenwel te raken. “In deerlijk vervallen toestand en meer op een dier dan op een mensch gelijkend, kwam zij te Westdorpe, waar zij thans bij familie verpleegd wordt.”
Burgerslachtoffers
MARQUENIE Gustaaf
Geboren te Wachtebeke (Overslag) op 13/9/1884.
Gustaaf woonde op de Ramonshoek (schuin over St. Laurens Overslag), samen met zijn vrouw, Fierens Hortense en hun 6 kinderen en echtgenote in verwachting.
Tijdens de oorlog had Gustaaf een melkronde voor een melkerij in Wachtebeke.
Gustaaf werd aangehouden door de Duitsers begin juli 1917. Hij werd beschuldigd van spionage, omdat hij met pijl en boog berichten over de dodendraad naar Nederland schoot. Gustaaf was koerier voor de Britse dienst Moreau en vervoerde de brieven in melkkannen met dubbele bodem. Hij werd eerst opgesloten in de gevangenis van Gent en daarna door de Duitse Krijgsraad ter dood veroordeeld.
Op 11/10/1917 werd hij gefusilleerd op het executieoord van Gent in de Offerlaan 2. Hij werd ter plaatse begraven. Na de oorlog, in 1919 werd hij begraven op het kerkhof van Wachtebeke. Zijn echtgenote werd later in hetzelfde graf begraven.